02.11.2018 Design Thinking
Design thinking is hot. Dat is natuurlijk leuk voor al die ontwerpers die eindelijk erkenning krijgen voor het mooie werk dat ze doen. Maar of het ook echt de problemen van organisaties gaat oplossen, is de vraag.
‘Heb jij al een training design thinking gevolgd? Moet je echt doen, joh, is leuk. Je bent gewoon eens op een hele andere manier bezig met je werk. Out of the box, lekker creatief, en je maakt het meteen visueel en tastbaar.’
En zo rollen we van de ene hype in de andere hippe werkvorm. Niet dat er veel mis is met een training design thinking. Moet je lekker doen; ik heb het ook gedaan. Het helpt altijd om eens op een andere manier met je werk bezig te zijn. Maar verwacht nou niet dat het in één klap al je problemen gaat oplossen. Of dat de afdeling voortaan echt op een andere manier gaat werken, en nu eindelijk eens naar de klant gaat luisteren.
Anders denken
Zo werkt het natuurlijk niet, met geen enkele training. Maar ik heb sterk de indruk dat de meeste trainingen design thinking nogal eenzijdig de nadruk leggen op het design, op een trucje, en te weinig aandacht hebben voor het ‘thinking’-aspect van design thinking. Het gaat niet om het ontwerp van een of ander leuk prototype, het gaat vooral om het (anders) denken over de probleemsituatie en de organisatie. Van een organisatiefilosoof had je waarschijnlijk weinig anders verwacht, maar ik word hierin gesteund door professor ‘design thinking’ Kees Dorst. Ook hij ergert zich aan de beperkte manier waarop design thinking veelal wordt opgevat en toegepast, voornamelijk als een verzameling trucs en technieken. Hij gebruikt daarom liever het begrip ‘frame creation’. Het verschil? ‘Frame creation richt zich niet op het genereren van oplossingen voor problemen, maar op het vermogen om nieuwe benaderingen voor de probleemsituatie zelf te creëren.’
Ander frame
De open, complexe en netwerkmatige problemen waar we in onze huidige samenleving en in moderne organisaties mee geconfronteerd worden, zijn niet meer op de oude manier op te lossen, schrijft Dorst in zijn boek Frame Innovation uit 2015. Ze vragen om een ander frame, een andere manier van kijken, denken en doen. In het model dat Dorst hiervoor presenteert, staan vooral de diep-menselijke thema’s centraal die een probleem van een andere context kunnen voorzien. Zo werd bijvoorbeeld in een project van het Ministerie van VWS de vraag naar huisvesting voor geestelijk gehandicapten omgebogen van een zorgvraag (wat ze niet zelf kunnen) naar een vraag naar wat ze wel kunnen en hoe ze een bijdrage kunnen leveren aan de gemeenschap. En zo werden ook de problemen in een uitgaansgebied in Sydney aangepakt door het te framen als een festival, waar opgroeiende jongeren zich staande proberen te houden ten opzichte van hun leeftijdsgenoten.
Dergelijke andere frames vragen een frisse blik en een dwarse geest. Die zijn niet te leren in een workshop van een dag. Het zou jammer zijn als design thinking versmald zou worden tot een trucje, en dat de andere manier van kijken en denken verloren gaat in een of andere hippe trend. Want trends komen en gaan, anders denken, kijken en spreken wordt steeds belangrijker.
Ben Kuiken is organisatiefilosoof en schrijver. Hij werkt momenteel aan een boek over organisatiefilosofie: anders kijken, denken en spreken over organisatievraagstukken. Daar geeft hij lezingen en workshops over. Ook is hij in te huren als dwarsdenker en friskijker.
09.05.2018 Voetbal is Simpel
Over regels volgen & Praktische wijsheid
‘Voetbal is simpel,’ zei de beste voetballer aller tijden, Johan Cruijff, eens. ‘Maar,’ zo voegde hij er aan toe, ‘het moeilijkste wat er is, is simpel voetballen.’ Wat wist hij dat wij niet weten. Met de kennis van nu zouden we zeggen dat voetbal een complex spelletje is. Je hebt namelijk te maken met 22 spelers (agents in de complexiteitstheorie) op een veld die allemaal strijden om een schaars goed, namelijk die ene bal. Die spelers beïnvloeden elkaar voortdurend; als de spits naar voren rent, loopt de verdediger met hem mee. En als een speler de bal heeft, richt iedereen zich op hem. En daarnaast heb je natuurlijk nog een scheidsrechter, lijnrechters, coaches, een bank vol spelers die allemaal dolgraag op dat veld zouden willen staan en niet te vergeten de twaalfde man op de tribune of thuis voor de buis. En al deze ‘externe’ agents oefenen eveneens direct of indirect invloed uit op wat er op dat veld gebeurt. Als het team vorige week verloren heeft en het publiek begint al te fluiten bij de eerste de beste foute pass, dan zullen de spelers op het veld misschien bij een volgende pass minder risico’s nemen.
Dat alles maakt het spelletje voetbal uitermate complex. Want je kunt je nog zo goed voorbereiden op de wedstrijd, de tegenstander bestuderen, trainen op zoveel mogelijk verschillende spelsituaties, onderling afspraken maken wie wie dekt et cetera; uiteindelijk heb je geen controle op hoe de wedstrijd verloopt. Je weet namelijk niet wat de tegenstander doet. En bovendien kan een kleine gebeurtenis (een overtreding, een lucky shot, iets dat de trainer tegen een van de spelers zegt) de wedstrijd volledig doen kantelen. Deze onvoorspelbaarheid en oncontroleerbaarheid is een typisch kenmerk van complexiteit. Het is niet helemaal onvoorspelbaar, maar voorspelbaar-onvoorspelbaar tegelijk.
Gogme
Hoe kan het dan dat Cruijff voetbal simpel noemde? Wat wist hij dat wij niet weten? We kunnen het hem niet meer vragen, maar wellicht kunnen we iets afleiden uit andere typische Cruijffiaanse uitspraken. Zoals: ‘Als wij de bal hebben, kunnen hun niet scoren.’ Ja, dat is logisch. Of deze: ‘Zonder de bal kun je niet winnen.’ Als het over simpel voetballen gaat, zei hij: ‘In voetbal is het simpel: je bent óf op tijd óf je bent te laat. Als je te laat bent, moet je zorgen dat je op tijd vertrekt.’ Simpel voetballen heeft dus alles te maken met timing en zorgen dat je op het juiste moment op de goede plek staat. Maar wat is het juiste moment. ‘Als je een speler ziet sprinten, weet je dat hij te laat vertrokken is.’ Je moet dus op tijd vertrekken. Dat is inderdaad het moeilijkste dat er is, want wat is op tijd? Niet te vroeg, maar ook niet te laat; op tijd. Dat vraagt om spelinzicht, patronen kunnen herkennen, kunnen anticiperen op wat de tegenstander doet en twee stappen vooruit kunnen denken. Dat leer je niet door altijd alleen maar de instructies van een coach op te volgen en je puur aan je taak te houden. Dat leer je alleen maar door te experimenteren, door te pielen en te klungelen, bijvoorbeeld op een van de trapveldjes die Cruijff met zijn foundation overal ter wereld heeft neergelegd. Daar ontwikkel je gogme, zoals ze in Amsterdam zouden zeggen, en wat de Griekse filosoof Aristotels praktische wijsheid noemde.
Weten hoe je de regel kunt buigen
Praktische wijsheid (phronèsis) is het weten hoe te handelen in een specifieke situatie. Je moet de algemene regel zo weten te buigen dat hij past. Dit is ook de oorspronkelijke betekenis van het woord regel (kanón in het Grieks), dat in de tijd van Aristoteles een meetlat was die huizenbouwers op het eiland Lesbos gebruikten om onregelmatige vormen mee af te meten. ‘Knowing how to bend the rule’, zouden de Engelsen zeggen. Praktische wijsheid veronderstelt volgens Aristoteles allereerst dat je geleid wordt door de juiste doelen. Elke activiteit, elk werktuig, elk wezen heeft zijn eigen interne doel (telos), dat waar het voor bedoeld is. Een hamer is bedoeld om een spijker mee in de muur te slaan. Je kunt er ook iemands hersenen mee inslaan, maar dat is niet de bedoeling van een hamer. Onderwijs is bedoeld om (jonge) mensen op te leiden.
Natuurlijk moet een school ook zorgen dat er voldoende geld binnenkomt om de rekeningen te kunnen betalen, maar dat is niet het doel van onderwijs. Daarnaast vraagt praktische wijsheid om ervaring. Dat kun je alleen opdoen in de praktijk, door het te doen. Door te experimenten, te pielen en te klungelen. En door fouten te maken, want daarvan leer je het meest. Maar is er nog ruimte om fouten te mogen maken, of worden we er meteen op afgerekend? En durven we fouten nog te delen met collega’s, zodat ook zij ervan kunnen leren, of schuiven we ze liever onder het tapijt?
Een derde voorwaarde voor praktische wijsheid is volgens Aristoteles karakter: moed, rechtvaardigheid, zelfbeheersing, vastberadenheid. Volgens de deugdethiek van Aristoteles houden deze deugden het midden tussen twee uitersten, bijvoorbeeld moed tussen roekeloosheid en lafheid. Ook dit, het vinden van de gulden middenweg, vergt oefening en ervaring. Maar het vraagt ook nog iets anders, iets dat je zou kunnen omschrijven als een moreel besef of kompas. Je moet je kunnen inleven in anderen om in te kunnen schatten wat jouw keuzes voor de ander betekenen.
Logisch
Als je in deze moderne tijd huisarts bent, politieagent, leraar of leidinggevende, dan wordt van je verwacht dat je dagelijks keuzes maakt in complexe situaties. Een kenmerk daarvan is dat er geen goede of foute beslissing bestaat, alleen maar keuzes die goed of minder goed lijken te werken. Om goede keuzes te kunnen maken hebben we professionals nodig met praktische wijsheid. Er is alleen één probleem: regels en procedures eten praktische wijsheid voor ontbijt. Net als bij die voetballer: als die alleen maar de instructies van de coach moet opvolgen, wordt het nooit een slimme voetballer. Nooit een voetballer met gogme. Dus laten we eens kijken hoe we de regels en procedures zo kunnen buigen dat ze weer passen. Dat ze professionals weer gaan helpen in plaats van in de weg zitten.
Maar dat is logisch, zou ik zeggen.
Bekijk de lezingen van Ben Kuiken